Nederland kent sinds enkele jaren een nieuwe euthanasiewet: wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Deze wet geeft een arts de bevoegdheid om zijn patiënt een middel toe te dienen die de dood tot gevolg heeft. De arts mag het middel ook ter beschikking stellen zodat de patiënt het zelf kan toedienen. Deze behandeling is bedoeld voor mensen die ondraaglijk lijden, bijvoorbeeld als gevolg van een ongeneeslijke ziekte of bij wie er geen uitzicht is op beterschap. Voordat een arts overgaat tot het toedienen of ter beschikking stellen van het middel moet hij het besluit aan een zestal zorgvuldigheidseisen toetsen. Eén daarvan is dat de behandelende arts een andere onafhankelijke arts, die de patiënt ook gezien en gesproken moet hebben, hierover raadpleegt.
Voor de naasten van de patiënt is deze keuze erg moeilijk, maar uit eerbied en inleving in het intense lijden wordt de wens van het zieke familielid gerespecteerd. Een diep ingrijpende keuze als levensbeëindiging neem je echter niet zomaar. Vaak gaat daaraan een intens afwegingsproces vooraf waarin je antwoorden zoekt op vele vragen, onzekerheden en consequenties. Waar haal je de inzichten, aanbevelingen en ervaringen om vervolgens een afweging te maken? Waar vind je afdoende antwoorden op je vragen zonder daardoor in een gewetenscrisis te belanden?
Mensen die vanuit een levensbeschouwelijke of religieuze betrokkenheid invulling geven aan hun leven wenden zich tot bronnen zoals geschriften, “wetten”, dogma’s, geleerden en ervaringsdeskundigen. Zo zoeken hindoes die ik hierover heb bevraagd hun antwoorden ten aanzien van euthanasie in de dharma leer. Wat zegt het Hindoeïsme echter over het actief beëindigen van het leven?
Het Hindoeïsme is geen religie maar een levenswijze. Het kent in tegenstelling tot andere religies geen dogma’s of statische voorschriften met een absoluut karakter. Het is een dynamische levenswijze die zich aanpast aan tijd, plaats en omstandigheden. Zelfs de meest dragende waarde, waarop het Hindoeïsme is gestoeld, het dharma principe, voegt zich in haar praktische toepassing naar tijd, plaats en omstandigheden.
Dharma, ook wel aangeduid als de kosmische ordening, omvat veel. Op handelingsniveau van een individu betekent dharma het juiste handelen. Doe datgene dat in zowel gedachte, intentie, woord en handeling de innerlijke harmonie van jezelf, van de andere(n) en die van de kosmos (natuur, milieu) niet schaadt maar juist handhaaft of bevordert. Net zoals de dharma filosofie niet statisch is maar zich mee ontwikkelt met de natuurlijke wereld, heeft ook het denken rond euthanasie binnen de Hindoe Filosofie een ontwikkeling meegemaakt vanaf de Vedische tijd tot het heden.
Zo was er in de Vedische periode helemaal geen plek voor de gedachte van actieve levensbeëindiging. De Veda’s leggen een sterke nadruk op een gezond, materieel succesvol, lang en dharmisch (moreel, ethisch) leven. Hierdoor kan het individu gedurende lange tijd yajna’s (vuuroffers) doen en dus een goede relatie opbouwen met God om uiteindelijk Moksha (bevrijding) te bereiken.
O, God may we hear with our ears what is beneficial. May we see with our eyes what is good. With firm limbs and sound bodies having sung your praises. May we reach old age; our mind steadfast on God. May one hundred years await us wherein old age is assured wherein sons will become fathers. May no harm will be done to us in the midst of the course of life . ( Ṛgveda 189-8-9 )
Mogen we honderd herfsten zien, Mogen we honderd herfsten leven Mogen we kennis vergaren tot wel honderd herfsten, Mogen we honderd herfsten gedijen Mogen we honderd herfsten bestaan, Mogen we honderd herfsten puur blijven En laat ons nog meer dan honderd herfsten leven (Atharva Veda. 19-67)
In de Brahmische periode 900 – 500 v. Chr. wordt er meer nadruk gelegd op controle van de mens, maatschappij en de kosmos. Er leek zelfs sprake te zijn over controle over God. Het verschijnsel God werd vaak onderworpen aan de intelligentsia van de Brahmins. Hun adviezen waren invloedrijk. De verbinding tussen niet-Brahmins en God verliep in die tijd via de Brahmins: zij offerden voor de mens. Daarom werden resultaten van offers toegeschreven aan hun inspanningen. Alleen via hen kon God jouw offers verkrijgen. In de Brahmische periode komt er een shift in de perceptie op vrijwillig sterven. Sneuvelen in een oorlog of strijd wordt gelijkgesteld aan een Brahmische yajna, aangezien je jezelf opoffert voor anderen. De gedachte hierbij was dat dit leidt tot Moksha. Kshatriya’s hadden de rol van soldaten: ze hoorden te sterven door staal in een strijd dat bescherming van anderen tot doel had. Het resultaat was hetzelfde als dat van een yajna: een plek in de hemel. Soldaten kozen dan ook voor een vrijwillige dood op het slagveld. Als ze niet sneuvelden en oud werden kozen ze net als de brahmanen voor een ascetisch leven in afzondering, bijvoorbeeld in het bos, tot de dood erop volgde, aangezien ook ascese tot een plek in de hemel leidt. Vrijwillige dood na een lang en succesvol leven kreeg grote waardering in het dagelijks denken. Ook dood door vuurgod, Agni, leidt tot een plek in de hemel. 3Dit is bijvoorbeeld het geval als de weduwe zichzelf vrijwillig verbrandt als haar echtgenoot overlijdt, ook wel bekend als dood door ‘sati’ 4.
De Upanishads verwerpen niet het Vedische gedachtegoed van een lang en deugdzaam leven, waarin yajna de weg naar God leidt, maar benadrukken wel het spirituele aspect van de mens, het Atma of de ziel die gelijkenis heeft met Brahman of God zelf. De relatie tot God loopt hierbij via beoefening van yoga (inclusief meditatie). Meditatie brengt het individu eerst in contact met zijn individuele Atma, het Goddelijk in onszelf, en vervolgens tot Param Atma, de Alziel. Door yoga overwin je ziektes, ouderdom en zelfs de dood, en dat geeft de mogelijkheid om langdurig goede karma’s (handelingen) te verrichten en Moksha te bereiken.
“Die yogi gaat het pad door alle elementen; door water, aarde, vuur, lucht en ether. Zijn lichaam wordt doorgloed door het kundalini vuur. Ziekte, ouderdom of dood bestaan voor hem niet meer”. (Svetasvatara Upanishads 2:12) 5)
Als gevolg van sterke aandacht voor scholing van de Indiase bevolking, met als hoogtepunt de oprichting van de Universiteit van Taxilla 515 BCE, konden geschriften als de Mahabharata en de Bhagavad Gita door velen worden gelezen. Voorheen was het lezen van geschriften voorbehouden aan geleerden, zoals brahmanen. Vele jaren later toen de kolonisatie begon nam ook in het westen de belangstelling voor deze geschriften en yoga als leefstijl toe.
Door kennis van de Mahabharata, waarin de allesvernietigende oorlog wordt beschreven met als onderdeel ervan de openbaring van de Bhagavad Gita door Shri Krishna aan Arjun (3139 BCE), groeide het besef van de tijdelijkheid en de inwisselbaarheid van het lichaam. Het besef van afstandelijkheid tot het eigen lichaam groeit en het gevoel van nabijheid tot het eeuwige, het Goddelijke, het Atman wordt sterker. Dit had als gevolg een afwaardering van het fysieke lichaam, een sterker wordende zelfidentificatie met de ziel (het Atman), en een natuurlijke aanvaarding van euthanasie als oplossing voor uitzichtloosheid en lijden.
Just as one discards old clothes and puts on new ones , the soul discards old bodies and takes on new ones. ( Bhagavad Gītā 2,2)
There was never a time when I or you or these kings did not exist. (Bhagavad Gītā 2,12)
The Ātmā or soul is never born and never dies. It never came into being, nor will it ever cease to be. Unborn, eternal, changeless and primeval, it is not killed when the body is killed. (Bhagavad Gītā 2,20)
(Het afsluitende deel van dit artikel, deel 2, zal in het volgende nummer van dit tijdschrift worden gepubliceerd)
Voetnoten
3. Young, K.K (1989). Euthanasia, Traditional Hindu Views and contemporary debate, p. 84, State University New York.
4. Ganga, R. D. (1994). Hindu views on euthanasia, suicide and abortion in the Durban area (Doctoral dissertation, University of South Africa).
5. RadhaKrishnan, S. (1953), p.722; The Principal Upanishads , Harpercollins, India.