Yoga is een holistische benadering van de mens als onderdeel van de materiële en spirituele wereld. Yoga betekent verbinding tussen lichaam en ātman, wat doorgaans ook vertaald wordt met de ziel. Het is dus een verbinding met het subtiele lichaam, aangeduid met de mind, en jezelf.
Yoga or rather Aṣṭāṃga Yoga is a science in itself, which has been compiled and elaborated by Maharṣi Patanjali. This Yoga teaching, built on the reflections of the Sāṃkhya Darśana of Maharṣi Kapil, consists of 8 parts or steps. By practicing these steps consistently with dedication, discipline and perseverance the individual can connect with or bridge to the essence of the self or ātman.
Het model van het lichaam en de geest dat Maharṣi Patañjali uiteen heeft gezet bestaat uit 3 delen. Deze zijn het subtiele lichaam, het causale lichaam en het stoffelijke lichaam. De elementen waaruit het subtiele lichaam, bestaat zijn: Manasa (mind), Citta (bewustzijn) of Buddhi (intellect) en Ahaṃkāra (ego). Manasa staat voortdurend in contact met de buitenwereld via de kenzintuigen, jnanendriyas, en de motororganen, karmendriyas en stuurt alle opgevangen prikkels door naar de beslissende instantie: de budhhi (het intellect). Zonder controle van de buddhi gaat Manasa voortdurend opzoek naar zaken die de zinnen bevredigen. De impulsen die de Manasa binnenkomen, worden doorgestuurd naar budhhi die dan gekopieerd en opgeslagen worden in Ahaṃkāra, waar ook de eigen beleving, keuzes in het heden en verleden is meegenomen. Het vormt met de sankaars oftewel de impressies uit de vorige levens: de individualiteit.
Het derde onderdeel is het grofstoffelijke lichaam dat tastbaar en zichtbaar is. Dit lichaam is opgebouwd uit de 5 oerelementen van de natuur, aarde, (Pṛthvī,) lucht ( vayu), vuur(agni), water (jala) en ruimte (Ākāśa) en is onderworpen aan de wetmatigheden van de natuur. Het skelet, het spierenstelsel, de bloedsomloop, de ademhaling, spijsvertering, voortplanting en excretie zijn onderdelen ervan.
Alle onderdelen zijn functioneel met elkaar verbonden. De Puruṣa oftewel het hogere Zelf, stuurt het subtiele en grofstoffelijke lichaam aan om kennis en ervaringen op te doen en tot handelingen over te gaan. Het is een wederzijdse relatie omdat de condities van subtiele en grofstoffelijke lichamen de kracht leveren voor een duurzame spirituele groei. Deze groei is afhankelijk van de mate, waarin de werking van de mind stilgezet kan worden. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan omdat een aantal stappen van de Aṣṭāṃga Yoga voorafgaande aan de meditatie beheerst moeten worden zoals de ademhalingstechnieken en het zich probleemloos kunnen afsluiten van de buitenwereld. Het komt erop neer dat de werking van de mind moet worden stilgezet, hetgeen wordt uitgelegd uitgewerkt in het derde voorschrift van de Yoga sūtra: Yogas Citta vṛtti nirodha: (de geest tot rust brengen om de Ultieme Realiteit te ervaren en naar Zelfrealisatie toe te werken). Via het pad van van meditatie komt het individu tot het inzicht dat het wezen van het bestaan niet het lichaam is waarmee wij onszelf identificeren, maar het hogere Zelf, de Puruṣa. Yogaścittavṛttinirodhaḥ (stilling the mind in order to experience Ultimate Reality and move toward Self-realization). Through the path of meditation, the individual comes to understand that the essence of existence is not the body with which we identify ourselves, but the self, the puruṣa.
De desoriëntatie ontstaat door onze opvoeding waarbij wij primair leren de natuur ondergeschikt te maken voor de realisering van onze ambities om zoveel mogelijk welvaart te scheppen. Door deze gerichtheid op de buitenwereld is er weinig behoefte bij een groot deel van de mensheid om te onderzoeken naar innerlijke potenties. De mind wordt dus op zodanige manier geprogrammeerd, dat we voortdurend het geluk zoeken in de buitenwereld. Willen wij de essentie van het bestaan ontdekken dan moeten wij het software van ons handelen gaan herschrijven. Dit herschrijven is mogelijk alleen als we de meditatie oefeningen intensiveren. Het beoefenen van deze yoga is een manier om pijn en verdriet te overstijgen en meer duurzame geluk te ervaren.
Om een beeld te verkrijgen wat men ervaart bij meditatie, wordt teruggegrepen naar de drie bewustzijnstoestanden die de mens ondergaat. De waakzame periode ((Jāgṛta): de geest is dan actief, de slaaptoestand waarin er wordt gedroomd (svapna), de fase van de diepste slaap Suṣupti, waarin men van niets bewust is. Deze toestand wordt universeel als aangenaam ervaren. Men komt dan goed uitgerust uit en is weer energiek. De batterij is weer opgeladen. Deze ervaring krijgt men ook als men uit de meditatie komt. Zij die de mediatietechnieken meester zijn kunnen in bewuste toestand de ervaringen uit de Suṣupti op elk gewenst oproepen.
De onderlinge samenhang en interactie tussen de eerdergenoemde drie lichamen wordt ook uitgelegd door het 5-schillen model: anamaykośa, prāṇamaykośa, manomaykośa, vijgyanamaykośa en anandmaykośa. De interactie tussen deze lichamen zijn al beschreven. Om de invloed van voedsel op ons welzijn aan te geven, wordt hier enkel gefocust op de annamaykośa.
Voor de spirituele groei is ook een stevig onderstel nodig, een optimaal functionerend fysiek lichaam dat flexibel is en waarin alle energieën soepel door de kleinste haarvaten kunnen stromen. Het voedsel dat we innemen met de opgenomen zuurstof zijn de krachtcentrales waarop het totale lichaam drijft. Volgens de Āyurveda wordt uit voedsel allerlei fijne bestanddelen afgeleid en afgevoerd naar de specifieke organen. Het voedsel dat men inneemt bepaalt ook de condities waaronder het brein functioneert, dat ook een onderdeel is van Prakṛti. De Prakṛti heeft 3 kwaliteiten, ook wel Guṇas genoemd
welke ook een uiting krijgen in voedsel: satva, rajas en tammas. Deze kwaliteiten zijn dus ook terug te vinden in ons voedsel dat door de natuur is voortgebracht. In de oerstaat zijn deze kwaliteiten in evenwicht.
De satvic kwaliteiten zijn evenwichtigheid, helderheid en weldenkendheid. Het voedsel dat deze condities stimuleren worden ook satvic genoemd: biologisch geteelde vegetarisch voedsel en zuivelproducten.
Rājasika staat voor dynamiek, energiek en rusteloosheid. Als Rājasika voedsel worden beschouwd vlees- en visconsumptie, genotsmiddelen. Tāmasika voedsel: niet verse voedsel, vleesproducten die over de datum heen zijn, het gebruik van drugs. Tāmasika voor traagheid, weinig energiek en duisternis.
Het effect van het voedsel is afhankelijk van de constitutie van het individu: kapha, pitta of vāta. Bij kapha personen domineert het water element, bij pitta het vuur element en bij vāta de lucht. Deze elementen komen in combinaties voor. Het meest dominante element bepaalt de constitutie van de persoon waarmee samenhangt het soort voedsel dat moet men innemen, in welke combinatie, hoeveelheden en op welke tijdstippen. Dus het soort voedsel dat men inneemt bepaalt ook het fysieke en spirituele welzijn van de mens. Daarom is het van belang om Yoga en Āyurveda samen te beoefenen.