असतो मा सद्गमय । तमसो मा ज्योतिर्गमय । मृत्योर्माऽमृतं गमय ॥
asato mā sadgamaya, tamaso mā jyotirgamaya, mṛtyormā’mṛtaṃ gamaya.
Leid ons van onwaarheid naar waarheid. Leid ons van de duisternis naar het licht. Leid ons van dood naar onsterfelijkheid. Om, vrede, vrede, vrede. Bṛhadāraṇyaka Upaniṣad (1.3.28).
Als er een ding in het leven is dat we zeker weten, dan is het dat we sterfelijk zijn. En toch is het heengaan iets dat we niet kunnen accepteren. Het doet intens pijn als iemand die we liefhebben heengaat. Het is misschien wel de meeste ingrijpende gebeurtenis in iemands leven. We zouden ons kunnen afvragen waarom we het zo moeilijk vinden om de dood te aanvaarden.
Wat zouden redenen daarvan kunnen zijn?
Het maakt niet zoveel uit of iemand op jonge leeftijd of op oude leeftijd sterft; het blijft moeilijk voor de mensen die achterblijven. Het accepteren van de dood is ook moeilijk voor mensen die weten dat ze dood gaan omdat ze óf ongeneeslijk ziek zijn, óf zo oud zijn dat ze zich realiseren dat de dood eraan komt. Het is voor hen een zware opgave om de laatste dagen van hun leven onder ogen te zien. Of zoals mijn vader in de afgelopen paar jaren heeft gezegd: “Ik wacht op het station op de trein naar de eindbestemming …….. Er zijn drie vragen waarop niemand mij kan antwoorden: wanneer, waar en hoe we heen gaan, dat weet alleen God”.
Heel weinig mensen weten hoe ze moeten omgaan met de dood. Het enige wat we kunnen doen is zoveel mogelijk proberen te putten uit onze diepste verlangens als mens: oprecht liefde geven en liefde ontvangen. Hier kan niets tegenop. Als een dierbare van ons echter heengaat, dan lijkt het alsof deze liefde vaak wordt bestormd met een variatie van emoties, waaronder soms boosheid en woede. Een reden hiervan is wellicht dat we ergens diep van binnen voelen dat we meer zijn dan het lichaam en dat het leven niet zomaar kan eindigen als de adem ophoudt te bestaan.
Geleerden (Āchāryas) hebben hierover hun visies gegeven. Hiervoor putten ze uit hindoe- geschriften. In de kern vertellen ze ons dat we een ātman hebben (soms ook vertaald als ziel). Dit ātman wordt noch geboren, noch gaat het dood. Het is dus permanent aanwezig, al zien wij alleen het tijdelijk aanwezige lichaam. Als voor ons de waarheid alleen datgene is dat we kunnen zien, dan is de dood van het lichaam de waarheid, aangezien dat is wat we zien. Omdat het ātman niet zichtbaar is, beschouwen we het niet als waarheid. Waarom hebben we het dan zo moeilijk met het idee van de dood? Waarom lukt het ons vaak niet om het heengaan van iemand te aanvaarden? Niet alleen in de eerste dagen, weken en maanden nadat het gebeurt, maar ook voor de rest van ons leven?
Misschien is het zo dat we ergens diep van binnen accepteren dat de waarheid meer is dan wat we kunnen zien..
In een groot deel van ons dagelijks leven is dat wat we zien ’waar’ en dat wat we niet zien ‘niet-waar’. Omdat de dood moeilijk te doorgronden is, probeert onze geest, die instinctief onze existentiële angst probeert te omzeilen, het af te doen als niet-waar. De wijzen vertellen ons dat dit avidya (onwetendheid) is: iets binnenin zegt dat de dood niet waar is. Is misschien de vonk van het Goddelijke, van het allesomvattende in ons, intelligenter dan de rest van ons? Deze vonk wordt zo nu en dan wakker om ons te vertellen dat er meer is in het leven dan onze ogen kunnen waarnemen, ondanks onze pogingen om de waarheid te verbergen en de toegang daartoe te blokkeren. Vroeg of laat treedt deze waarheid dat we meer zijn dan het lichaam naar voren, vooral als we ingrijpende gebeurtenissen meemaken zoals geboorte en heengaan.Zouden we er iets aan hebben om ten tijde van diep verdriet kracht te putten uit deze waarheid?
We kunnen die vonk bewust in ons aanspreken.
We kunnen de harmonie ermee opzoeken.
We kunnen beste vrienden ermee worden.
We kunnen ons steeds herinneren dat die vonk vrij en permanent is en dat het niet het lichaam is.
and permanently present and that it is not the body.
We kunnen deze vonk meer aanwezig laten zijn in ons dagelijks leven.
We kunnen daar kracht uit putten.
Om onze verbinding met de vonk te intensiveren, moeten we iets fundamenteels veranderen in ons denken. We moeten beseffen dat het leven niet eindigt na de dood van het lichaam: we zijn meer dan het lichaam. Dit geldt ook voor degene die heengaat. Zij zijn ook meer dan hun lichaam. We praten hier over het onsterfelijke ātman. Het lichaam is niet vrij, niet permanent en niet onsterfelijk, maar dat geldt wel voor het ātman. Om verder te gaan dan onze beperkte waarnemingen, moeten we tegen onszelf zeggen: ik ben meer dan het lichaam; in wezen ben ik het onveranderlijke; ik ook het onsterfelijke ātman. Dit roept de volgende vragen op: Kunnen we onze ātman zelf besturen? Of is er iets buiten ons dat het allemaal aanstuurt? Hindoe-wijsheid vertelt ons: “yat pinde, tat bramande”. Dat wat binnen ons is, is ook buiten ons. Dat wat buiten ons is, is ook binnen ons. Die verbondenheid impliceert dat wij een rol te spelen hebben in de reis van onze ātman.
En hoe verbindt het ātman zich met ons lichaam?
In het dagelijks leven is ons ātman verbonden met ons lichaam via de adem. Als we stoppen met ademen, dan houdt het lichaam op te bestaan. De adem is een middel om onze innerlijke dimensies te vinden. De Yoga Sūtras (hoofdstuk 2, de sadana pad, in verzen 3 en 9) vertellen ons:
अविद्यास्मितारागद्वेषाभिनिवेशाः पञ्च क्लेशाः॥
Avidyāsmitārāgadveṣābhiniveśāḥ pañca kleśāḥ
Onwetendheid, egoïsme, gehechtheid, jaloezie en angst voor de dood zijn de vijf mentale toestanden die ons hinderen bij het ervaren van onze complete ik. (Patañjali Yoga Sūtra 2.3)
स्वरसवाही विदुषोऽपि तथारूढोऽभिनिवेशः॥
Svarasavāhī viduṣo’pi tathārūḍho’bhiniveśaḥ
Angst voor de dood, aanhankelijk worden van het leven bestaat in ons allemaal, zowel in de wijze mens als in de onwetende persoon. (Patañjali Yoga Sūtra 2.9)
Ook de Bhagavad Gītā vertelt ons in hoofdstuk 2 Sāṃkhya Yoga in verses 13, 20, 22 over leven en voortleven
देहिनोऽस्मिन्यथा देहे कौमारं यौवनं जरा ।
तथा देहान्तरप्राप्तिर्धीरस्तत्र न मुह्यति ।।
dehino ’smin yathā dehe kaumāraṁ yauvanaṁ jarā
tathā dehāntara-prāptir dhīrastatra na muhyati
Zoals de bewoner van het lichaam daarin de fasen van de kinderjaren, jeugd en ouderdom doormaakt, zo zal deze bewoner ook in een ander lichaam komen: hierover treurt de wijze niet. (Bhagavad-Gītā 2.13)
न जायते म्रियते वा कदाचिन्नायं भूत्वा भविता वा न भूय: ।
अजो नित्य: शाश्वतोऽयं पुराणो न हन्यते हन्यमाने शरीरे ।।
na jāyate mriyate vā kadāchinnāyaṁ bhūtvā bhavitā vā na bhūyaḥ
ajo nityaḥ śhāśhvato’yaṁ purāṇo na hanyate hanyamāne śharīre
De ziel wordt niet geboren, ook sterft Hij niet; en na zijn bestaan, houdt Hij niet op te bestaan: daar Hij ongeboren is, steeds heeft bestaan, eeuwig is, vanouds is geweest, gaat hij niet dood, als het lichaam dood gaat. (Bhagavad-Gītā 2.20)
वासांसि जीर्णानि यथा विहाय नवानि गृह्णाति नरोऽपराणि ।
तथा शरीराणि विहाय जीर्णान्यन्यानि संयाति नवानि देही ।।
vāsānsi jīrṇāni yathā vihāya navāni gṛhṇāti naro’parāṇi
tathā śharīrāṇi vihāya jīrṇānyanyāni saṃyāti navāni dehī
Zoals een mens oude kleren wegwerpt en nieuwe aantrekt, zo trekt de bewoner van het lichaam, nadat hij de versleten lichamen verlaten heeft, andere lichamen aan, die nieuw zijn. (Bhagavad-Gītā 2.22)
Misschien vertellen deze woorden ons niet wat we zouden willen horen als iemand van ons heengaat. Misschien landen ze niet goed bij ons. Als we hierover wel echter kunnen nadenken, dan zegt het ons veel. Misschien herinneren ze ons dat we ons begeven in een staat van onwetendheid en dat we daaruit kunnen stappen. We kunnen deze prachtige inzichten uit onze hindoe-geschriften niet zomaar vanuit hetzelfde bewustzijn van ons alledaagse handelen begrijpen. We moeten onze zelf-waarneming veranderen.
Om te beginnen moeten we accepteren dat we meer zijn dan het lichaam. Dit geldt voor de levenden, de stervenden en de gestorvenen. Diepgaande realisatie van deze waarheid kan ons helpen om het heengaan van onze dierbaren beter te accepteren: hun ware zelf leeft voort. Voor ons is dit in de vorm van verhalen over hen en de lessen die wij bewust of onbewust van hen geleerd hebben; we kunnen dit als een anker gebruiken.. Dit markeert het begin van een reis, beginnend bij de relatie die wij met de personen hadden, tot aan de relatie die wij na hun dood hebben met hun kwaliteiten en de herinneringen die we van hen hebben ontwikkeld.
स य एषोऽणिमैतदात्म्यमिदं सर्वं तत्सत्यं स आत्मा तत्त्वमसि श्वेतकेतो
इति भूय एव मा भगवान्विज्ञापयत्विति तथा सोम्येति होवाच ॥ ६.९.४ ॥
sa ya eṣo’ṇimaitadātmyamidaṃ sarvaṃ tatsatyaṃ sa ātmā tat tvam asi śvetaketo
iti bhūya eva mā bhagavānvijñāpayatviti tathā somyeti hovāca || 6.9.4 ||
Dat wat het subtielste van alles is, is het Zelf van dit alles. Het is de Waarheid. Het is het Zelf. Dat zijt gij (Chāndogyopaniṣad 6.9.4).
Laten we kracht putten uit de wijze lessen van het hindoeïsme over het lichaam, het ātman en de reis van het ātman naar de oorspronkelijke bron. Dit ātman in ons huidig lichaam was er en het zal er altijd zijn. Het kiest alleen steeds een vorm, een lichaam, steeds een andere en op den duur wordt het vormloos. Laten we de kracht en liefde van het ātman in de vorm die we hebben gekend, het lichaam, blijven voelen en herdenken maar laten we niet blijven hangen aan die ene vorm van het ātman van onze dierbare. Laten we hopen dat die vorm in ons voortleeft en de eeuwige ātman een mooie reis doormaakt.
Laten we hopen dat de trein van het leven waarin het ātman stapt van iemand die heengaat, een mooie bestemming heeft, hoe moeilijk het ook is voor de nabestaanden.
ॐ पूर्णमदः पूर्णमिदम् पूर्णात् पूर्णमुदच्यते।| पूर्णस्य पूर्णमादाय पूर्णमेवावशिष्यते ।।
ॐ शान्तिः शान्तिः शान्तिः ।।
oṃ pūrṇam adaḥ pūrṇam idam pūrṇāt pūrṇam udacyate
pūrṇasya pūrṇam ādāya pūrṇam evāvaśiṣyate
oṃ śāntiḥ śāntiḥ śāntiḥ
Om! Dat is oneindig (Mens), en dit (universum) is oneindig. Het oneindige komt voort uit het oneindige. (Dan) de oneindigheid van het oneindige (universum) nemend, blijft het als het oneindige (Brāhman) alleen. Om! Vrede! Vrede! Vrede! Vrede! (Bṛhadāraṇyaka Upaniṣad 5.1.1). Simpeler gezegd: Dat is heel; dit is heel; Uit dat geheel is dit geheel voortgekomen; als we uit dat geheel, een deel verwijderen, wat dan overblijft is nog steeds een geheel.
Dit artikel is liefdevol en met respect opgedragen aan wijlen Dhr. Bechoepersad Nandram (Helena Christina, Suriname 25-12-1925 - Diemen, Nederland 16-03-2021), één van de oudste zonen van Indiase contractarbeiders die vervolgens van Suriname naar Nederland is geëmigreerd. Zijn cross-culturele reis van zes generaties - beginnend met zijn grootmoeder, vader en moeder (die in 1911 uit India emigreerden) tot zijn achterkleinkinderen (geboren en getogen in Nederland) - is mooi opgetekend in het boek "Voel je thuis waar je ook bent", verkrijgbaar in het Nederlands, Engels en Hindi.