Prof.em. Dr. Ir. Gerrit Broekstra
Zoals alle traditionele feesten vindt Divali, het ‘lichtjesfeest’, één keer per jaar plaats, is het van relatief korte duur en speelt zich grotendeels middels gebruiken en rituelen af in de familiekring en de gemeenschap. Dit jaar 2020 zal de viering in gemeenschapsverband door de pandemie sterk worden aangetast. Het echte Lichtjesfeest zit echter van binnen, is er altijd, duurt eeuwig en wordt door niets aangetast. We hebben het dan over het ‘Licht der lichten’, jyotiṣām jyotis, waarvan gezegd wordt dat het voorbij de duisternis is: tamasaḥ param ucyate; en dat het in ieders hart aanwezig is: hṛdi sarvasya viṣṭhitam (Bhagavad-Gītā, 13.17).
Waarom heet het ‘Licht der lichten’? Het licht van de zon, de maan, de sterren, en ook van het vuur van de diya’s schijnt, omdat het wordt ‘ontstoken door het Licht van het Bewustzijn van het Zelf,’ zegt Shankaracarya diepzinnig in zijn commentaar op vers 13.17. Zie ook vers 15.12 van de Gītā: ‘Het Licht dat Bewustzijn is, dat in de zon is en dat de hele wereld verlicht, in de maan is en in vuur, weet dat dat Licht van Mij [Brahman of het Zelf] is.’ Zelfs de goden mediteren voor het verkrijgen van een lang leven op het amṛtam jyotiṣām jyotis, het onsterfelijke Licht aller lichten, ‘dat wat zelfs lichtgevende hemellichamen als de zon manifesteert,’ zegt één van de oudste en belangrijkste Upanishaden, de Brihadaranyaka in vers IV.iv.16. Zo zijn er vele voorbeelden in de oude Indiase geschriften te vinden van het ‘Licht der lichten’ dat zich in ons bevindt als ons ware wezen.
Ook die andere bekende Gītā, de Ashtavakra-Gītā, die onlangs onder de titel Ken Jezelf: Het einde van het nepik uit het Sanskriet is vertaald, spreekt over het Licht. Nadat Ashtavakra zijn discipel koning Janaka onder meer had verteld dat hij, d.w.z. zijn ware ‘Ik’, zijn eigen Zelf of ātman, Zuiver Bewustzijn is (vers 1.3) en uit zichzelf schijnend, sva-prakāśaḥ (1.15), roept de opgetogen Janaka uit: ‘Licht, prakāśaḥ, is mijn ware aard; ik ben niet anders dan Dat.
Wanneer het universum zich manifesteert, dan ben ik het inderdaad alleen die (ver)schijnt, ’d.w.z. is het in wezen alleen het Zelf dat zich manifesteert, zoals golven op de oceaan, en dat zich bewust is van zichzelf.
The Light here is, of course, not the light that we know from physics that has a certain wavelength, but is a metaphor for Pure Consciousness which illumines or reveals the knower, the process of knowing and the known. This implies that Consciousness somehow makes our thoughts and experiences ‘visible’ (in the mind) without being affected by them, just as objects are made visible by the light of the sun without the sun being affected by them. As said, we can find many more examples in the ancient scriptures about the blissful Light of our true Self that is always shining within us, indeed that we are.
Zo zouden we nog veel meer voorbeelden uit de heilige boeken kunnen aanhalen over het blissvolle Licht van ons ware ‘Ik’ dat altijd in ons schijnt, ja, dat we zijn. Ook de meer hedendaagse, wereldwijd gerespecteerde jnani, Bhagavan Sri Ramana Maharshi (1879-1950) zei het eens zo: ‘Jijzelf ben de Lichtgevende. Gewoonlijk illustreert men dat met het volgende voorbeeld [heel toepasselijk voor de Divali-viering]. Je maakt allerlei soorten zoetigheid van verschillende ingrediënten en in verschillende vormen. Ze smaken allemaal zoet omdat er in alles suiker zit, en zoetheid is de aard van suiker. Op dezelfde manier bevatten alle ervaringen en de afwezigheid ervan de belichting die de aard is van het Zelf. Zonder het Zelf kunnen ze niet ervaren worden, net zoals zonder suiker geen van het lekkers dat je maakt zoet kan smaken.’ (Osborne, p.134.)
Laten we ons nu echter bezighouden met de vraag waarom we zo weinig van de ‘zoetheid’ van ons eigen Zelf lijken te merken en hoe we dat Licht dan als onze permanente werkelijkheid kunnen realiseren. Kennis van je Zelf, ātma-vidyā, is feitelijk gemakkelijk, zegt Ramana Maharshi. Je bent het immers al; je moet alleen het grootste obstakel, de illusie van je valse ‘ik’, verwijderen. Door je te identificeren met wat je niet bent, het lichaam, heeft je mind een fantasie-‘ik’ of nepik gecreëerd dat je een illusie van individualiteit geeft. Met andere woorden: dat nepik verduistert het Licht van het echte Ik, zoals bewolking het licht van de zon verduistert. En zoals in het halfduister een stuk touw kan worden gehouden voor de illusie van een slang, zo wordt door onwetendheid het substraat van je ware Zelf voor de illusie van een nepik gehouden.
Een verlichtend voorbeeld van deze problematiek wordt gegeven in de aan Sri Shankaracharya toegeschreven Aparokṣānubhūti (Zelfrealisatie). In vers 20 staat: ‘Het Zelf, ātmā, is de zuivere Lichtgevende, svacchaḥ prakāśakaḥ; van het lichaam wordt gezegd dat het van nature duisternis, tāmasaḥ, is; en toch houden mensen die twee voor identiek! Wat anders dan onwetendheid kan dit worden genoemd?’
In vers 22 vervolgt Sri Shankara met een zinsnede die kort en krachtig aangeeft wat met die Lichtgevendheid wordt bedoeld: ‘Die Lichtgevendheid van het Zelf, ātmanaḥ prakāśatvam, bestaat in de manifestatie van alle objecten, padārtha-avabhāsanam.’ Objecten zijn zowel dingen als mensen, kortom het universum. Het commentaar van Sri Shankara is ook interessant: ‘Het Licht van het Zelf lijkt in niets op elk ander licht….. Zelfs het licht van de zon is niet in staat om overal de duisternis te verdrijven. Maar het Licht van Atman is altijd en overal aanwezig. Het verlicht alles en kent geen tegenstellingen, zelfs niet de duisternis. Want het is in en door het Licht van Atman, dat in iedereen aanwezig is als Bewustzijn, dat men zowel duisternis als licht begrijpt en alle andere dingen.’ Met andere woorden: het eeuwige Licht van het non-duale Zelf heeft uiteraard de dualiteit van licht en duisternis overstegen. ātmanaḥ prakāśatvam, consists in the manifestation of all objects, padārtha-avabhāsanam.’ Objects are both things and people, in short the universe. Sri Sankara’s comment is equally enlightening: ‘The light of the Self is unlike any other light… Even the light of the sun is unable to dispel darkness at some place. But the light of the Self is ever present at all places. It illumines everything and is opposed to nothing, not even to darkness; for it is in and through the light of Atman, which is present in everybody as Consciousness, that one comprehends darkness as well as light and all other things.’ When asked whether that Light of Consciousness is like sunlight, Sri Ramana answered: ‘The sunlight is jada (insentient). You are aware of it. It makes objects perceptible and chases away darkness, whereas Consciousness is that Light which makes not only light but also darkness perceptible. Darkness cannot exist before sunlight, but it can remain in the Light of Consciousness. Similarly, this consciousness is pure Knowledge, jñānam, in which both knowledge and ignorance shine.’ (Talks, 2001, p. 317.)
Door op de juiste manier, zoals beschreven door Sri Ramana, Zelfonderzoek te doen met de vragen ‘Wie is die ik?’ en ‘Van waar komt dat ik?’ wordt direct gezocht naar de Bron (= het Zelf dat Zuiver Bewustzijn is; zuiver omdat het vrij van gedachten is – ‘mindlessness’) van het nepik, de ‘ik’-gedachte in ‘ik ben dit’ en ‘ik ben dat’, die het Licht van het ware Zelf verduistert. Dan blijkt de vloed van alle andere gedachten die je constant overspoelen in het niets op te lossen – een innerlijke reiniging – en uiteindelijk ook de ‘ik’-gedachte die daar de wortel van is. In vers 20 van Upadesa Saram (De essentie van instructie), één van de weinige geschriften van Ramana Maharshi zelf, zegt hij: ‘Wanneer het nepik in zijn Bron verdwijnt, schijnt (sphurati) het transcendente, oneindige, éne Zijnde, oftewel het Licht van het Zelf, spontaan als het ware Ik.’ De ervaring van dat wonderlijke Licht van het Zelf (ook wel aham-sphurana genoemd: het Licht van het Ik; sphuranam = dat wat schijnt of verlicht), dat er altijd al is en je ware wezen is, maar dat verduisterd wordt door het nepik, is de voorbode van Zelfrealisatie. Met dat Zelfbesef verdwijnt ook de valse ‘ik’-gedachte, de illusie van individualiteit, het opgeblazen ego dat een nepik is, zoals de illusie van een slang in een touw in het volle zonlicht verdwijnt.
Annamalai Swami was één van de trouwste devoten van Sri Ramana en ook de bouwmeester van de ashram in de periode van 1928-1938. Hij was ook iemand die later in zijn leven toen hij het Zelf had gerealiseerd op buitengewoon heldere manier de teachings van zijn goeroe wist uit te leggen zoals uit het volgende citaat over de verhouding tussen licht en duisternis mag blijken. ‘Als er duisternis is, verwijder je het door het licht aan te doen. Duisternis is niet iets echts en substantieels dat je moet uitgraven en weggooien. Het is alleen maar afwezigheid van licht, niets meer. Wanneer licht wordt binnengelaten in een donkere kamer, is de duisternis er plotseling niet meer. Het is niet langzaam verdwenen of beetje bij beetje weggegaan; het hield simpelweg op te bestaan toen de kamer gevuld werd met licht.
Dit is alleen maar een analogie omdat het Zelf niet als andere lichten is. Het is geen object dat je of ziet of niet ziet. Het is er altijd, schijnend als je eigen werkelijkheid. Als je weigert zijn bestaan te erkennen, als je weigert te geloven dat het er is, stop je jezelf in een ingebeelde duisternis. Het is geen echte duisternis. Het is gewoon je eigenwijze weigering om te erkennen dat je het licht zelf bent.
Deze zelf teweeggebrachte onwetendheid is de duisternis die moet worden uitgebannen door het licht van Zelfbesef. Steeds weer moeten we ons richten op het licht van het innerlijk Zelf tot we er één mee worden. Bhagavan sprak over het naar binnen keren om het Zelf tegemoet te treden. Dat is al wat nodig is. Als we ons naar buiten richten, raken we verstrikt in objecten en verliezen het besef van het Zelf dat in ons schijnt. Maar wanneer we door steeds weer te oefenen de kracht ontwikkelen om onze focus te houden op het innerlijk Zelf, worden we er één mee en verdwijnt de duisternis van Zelfonwetendheid.
Dan, zelfs hoewel we blijven leven in dit valse en onwerkelijke lichaam, verblijven we in een oceaan van bliss die nooit verbleekt of minder wordt.’ (Vertaling uit Final Talks in Ken Jezelf, p. 368-9.) Een viering als het Lichtjesfeest van Divali heeft de paradoxale neiging om ons mee te voeren, naar buiten te richten en ons ‘te verstrikken in objecten’.Final Talks, 2015, p. 19.).
De door de pandemie afgedwongen soberheid van de viering geeft ons echter ook de kans om meer dan ooit naar binnen te keren om het Eeuwige Lichtjesfeest in onszelf te gaan ervaren en om de duisternis te verdrijven van het narcistische nepik, dat zoals de slang in het touw niet echt bestaat,
dat pandemische vormen aanneemt en dat in deze wereld zoveel ellende veroorzaakt.
Annamalai Swami (ed. by D. Godman) (2015) Final Talks (Boulder, CO: Avadhuta Foundation).
Broekstra, G. (2020) Ken Jezelf: Het einde van het nepik; vert. uit het orig. Sanskriet van de Aṣṭāvakra-gītā (Leidschendam: Uitg. Quist).
Osborne, A. (2018) The teachings of Ramana Maharshi in his own words (Tiruvannamalai: Sri Ramanasramam) (14th ed.)
Sri Ramana Maharshi (1927) Upadeśa-sāram (Sanskrietversie van Upadesa Undiyār (in Tamil)) (Tiruvannamalai: Sri Ramanasramam).
Swami Gambhiranda (transl.) (2006) Bhagavadgītā with Śaṅkarabhāṣya (7th Impr.; Kolkata: Advaita Ashrama).
Swami Madhavananda (transl.) (2004) The Bṛhadāraṇyaka Upaniṣad with Śaṅkarabhāṣya (10th Impr.; Kolkata: Advaita Ashrama).
Swami Vimuktananda (transl.) (1938) Aparokṣānubhūti (Self-Realization) of Śrī Śaṅkarācārya Himalayas: Advaita Ashrama) (via archive.org).