Rabin S. Baldewsingh, Oud Wethouder Den Haag
Niet alle ruimten van het hoge neuten huis konden worden verlicht. Daarvoor hadden we thuis niet voldoende geld om diyá’s te kopen. Het waren economisch uitdagende tijden, zo aan het begin van de jaren zeventig in Suriname. Met het weinige geld dat er was kocht mijn vader een grote en vier kleine diyá’s. De grote diyá was bestemd voor de Lakshmi Pujá, het gebed ter ere van de Godin Lakshmi in de mandir van mijn vader die hij in één van de slaapkamers had opgetuigd. De vier kleine diyá’s waren bestemd voor de forsál (woonkamer), voor onder het huis, voor de botráli (buitenkeuken) en voor op het erf. Ons huis was omringd door weilanden en zonder elektriciteit was het s avonds altijd pikkedonker. De vier diyá’s zouden voldoende moeten zijn om een beetje licht in de duisternis te brengen, had mijn vader gedacht. Maar indien nodig kon altijd de kokolámpu (olielamp) worden aangestoken alsook enkele frámbu’s (fakkels).
Diwáli was in aantocht; een sereen feest voor voorspoed en welzijn van de familie. Althans, dat werd mij door mijn oudere broers verteld. ‘Met Diwáli staan we allemaal in het licht’, zei mijn oudere zus. ‘En hoe meer licht, hoe beter, want dan komt Lakshmi Maiyá zeker bij ons.’
Aangespoord door deze uitspraak ontstond het idee om naast de weinige diyá’s ook bij ons thuis ‘bamboe-diyá’ aan te steken. In een dikke bamboetak konden we dan meerdere lichtjes aansteken om de sfeer van Dipáwali te creëren, een rij prachtige lichtjes, ter verwelkoming van het licht om de duisternis te verdrijven, om al het kwade in ons te verdrijven.
Al dagen van tevoren was het huis grondig schoongemaakt en aten wij elke dag vegetarisch voedsel. We waren behoorlijk in de stemming om Diwáli op een uitbundige wijze te vieren en we besloten om bamboe te gaan ‘rausen’. Maar dat hoefde niet. Niet ver van ons woonde een Javaanse familie. Achter op hun erf hadden ze een enorm bosschage van bamboes en we mochten gratis meenemen wat we wilden. We hebben een stuk of tien naar huis meegesleept, op de skropuweg veel stof achterlatend.
Een bamboetak is van binnen op natuurlijke wijze onderverdeeld in vakjes. Zo kun je op een tak verschillende gaten maken en daarin met een pit vuur aansteken. Eenmaal thuis hebben we zeven langwerpige bamboetakken met een katlis (grote kapmes) ontdaan van kleine stengels en bladeren, en om de zoveel centimeter gaten in geboord. Nadat dit werk gedaan was hebben we de dikke takken gewassen en met candan (sandelhoutpoeder) gesmeerd om ze als het ware te reinigen. Vervolgens hebben we in alle vakjes van de bamboestokken petroleum gevuld en katnahar (lapjes) in de gaten gestopt, die als pitjes fungeerden. De drie andere bamboestokjes werden gebruikt om kráká’s (gevorkte ondersteuning) te maken voor de zeven met petroleum gevulde bamboe-diyá’s. In afwachting van het aansteken van de diyá’s om zes uur in de avond werden de bamboe-diyá’s rondom het huis geplaatst: moháre (voor op het erf), pichwáre (op het achtererf), op het pad dat vanaf de hoofdweg naar ons huis ging, in het weiland achter het huis en kriskras op het erf.
Diwáli was voor ons een ingetogen familiefeest, waarbij we de spiritualiteit in ons huis toelieten. We wisten zeker dat als de goddelijke manifestatie van welzijn en voorspoed ons huis zou aandoen, wij er alleen maar beter op zouden worden.
सिद्धि-बुद्धि-प्रदे देवी भक्ति-मुक्ति-प्रदायिनी!
मंत्र-मुर्ते सदा देवी महालक्ष्मि नमोऽस्तु ते!!
siddhi-buddhi-prade devī bhakti-mukti-pradāyinī!
maṃtra-murte sadā devī mahālakṣmi namo’stu te!!
(Goddelijke vrouwelijke gedaante met bovenzinnelijke gaven die ons wijsheid, toewijding en verlossing schenkt, o Dewi, verschenen in de vorm van een mantra, Maha Lakshmi, ik buig voor U). Ik hoorde mijn vader de mantra prevelen tijdens zijn pujá. Mijn moeder zat naast hem met een grote witte orhni (sluier) op haar hoofd. Alle kinderen zaten rondom de mandir. In het huistempeltje had hij met rijstkorrels voetstappen op het cauká (altaar) gemaakt. Ik wist niet beter dan dat dit een offerande was om God te behagen, net als bloemen en dubá-gháns (grassoort).
Vol spanning werd de grote diyá precies om zes uur aangestoken. Daarna werden de andere kleine diyá’s aangestoken door ze tegen de grote diyá aan te houden. Mijn zus kreeg een thariyá (koperen schaal) aangereikt met alle vier de diyá’s met de opdracht ze op de van tevoren bestemde plekken te gaan zetten. Ik liep met haar mee, terwijl de andere broers vol spanning zich naar de bamboe-diyá’s haastten om ze aan te steken. Na de pujá kwam mijn vader naar ons toe en besprenkelde de bamboe-diyá’s één voor één met het geurige guláb ke páni (rooswater), terwijl hij weer een mantra prevelde:
Aum Shri Lakshmyai namah, gandham samarpayámi, dipam darsayámi, dipam darsayámi, dipam darsayámi.
(Wees gegroet Moeder Lakshmi, deze zoete geur offer ik U, laat het licht schijnen, bescherm ons met Uw licht). En weldra werd ons huis, het erf en het weiland achter het huis in een zee van vuur verlicht, een uitbundige verwelkoming van Lakshmi Maiyá, het Goede, ons geluk en voorspoed!
Vijfentwintig jaar later logeerde ik rond het Diwálifeest bij een Sikh familie in Nieuw-Delhi op de campus van het Asean Village complex waar hij hoofd huisvesting was. Ik mocht in één van de logeerhuizen slapen.Maar eten deed ik elke dag bij hem, dat wilde hij graag. Toen ik op Diwálidag in de namiddag bij hem thuis kwam, zag ik op het betegelde pad op zijn erf kleine voetstapjes die als rangoli (patronen met gekleurde rijstkorrels) gemaakt was. De voetstapjes leidden naar zijn voordeur. Het zag er erg mooi uit.
‘Waarvoor is dit’, vroeg ik hem toen hij de deur voor mij glimlachend opendeed.
‘Zo verwelkomen wij Lakshmi Mátá Di, die ons ook het komend jaar voorspoed en bescherming zal bieden. We verwelkomen God en laten hiermee zien dat vanaf vandaag ook het komende nieuwe jaar de deur voor Haar openstaat.’
Ik moest glimlachen en moest aan mijn vader denken, zittend in zijn huistempel. Nu pas begreep ik waarom hij in zijn huistempeltje met rijst die voetstappen had gemaakt. Ik herinner mij nog heel goed wat hij zei: ‘Dipam parwesham darsayámi, laat het Licht binnenkomen en bescherming bieden.’
Glimlachend, met een teken van herkenning, keek ik naar mijn bebaarde gastheer met een mooie rode tulband op zijn hoofd. Hij nodigde mij uit om zijn huis op Diwálidag te betreden. ‘Koi bhi jántá nahin kis bhes men mil játe hai Bhagwán, niemand weet in welke gedaante God tot ons kan komen. Straks zullen we samen het huis verlichten en zetten we onszelf in het licht vandaag. Immers, wie in het licht staat hoeft niet bang te zijn.’ Ik knikte voldaan.