‘De Ene, geboren uit zichzelf, boorde openingen, gericht naar de wereld buiten. Daarom kijkt een mens naar buiten en niet naar binnen, in zichzelf. Een zekere wijze echter die op zoek was naar onsterfelijkheid, keerde zijn blik binnenwaarts en zag het Zelf.’ (Katha Upanishad, II, 1.1)
Geboorte is de eerste grote beweging naar buiten. Uit de duisternis word je in het licht van de wereld ‘geworpen’. Een machtige gebeurtenis. De tijd daarvoor – het verblijf in de baarmoeder – bereidde je daarop voor. In die vochtige, warme donkerte deed Moeder Natuur het lichaam en denkvermogen uitgroeien en ‘boorde’ ze de zintuiglijke openingen. Zo werd je, uitgaande van een goed verloop, wat je nu bent: een volwaardig uitgerust, voelend levend wezen.
Wat mij daarbij altijd geïntrigeerd heeft, is het onbewuste van dat hele proces. En dan bedoel ik niet eens het wonder van de verwekking en groei van de foetus, hoe alles ‘als vanzelfsprekend’ weet wat te doen. Wat mij vooral fascineert is dat het contact met ‘buiten’ – met de wereld om je heen – begint zonder enig besef van een binnen, van een Zelf. Zo bouw je via buiten een identiteit op, zonder eerst kennis te hebben van wie je werkelijk bent. De zintuigen vliegen uit en tasten de wereld af, maar de bezitter daarvan, dat tere, afhankelijke schepsel binnenin, heeft nog geen weet van zichzelf. Vrijwel iedere volwassene voelt vertedering bij het zien van een pasgeborene. Hij ziet de schoonheid van de ik-loosheid, van de onschuld in de argeloze ogen. Maar toch, door dat ontbrekende zelfbewustzijn, gaan we eigenlijk blind de wereld in.
We hebben allemaal een ik-gevoel. Het is een voorwaarde om hier te kunnen zijn. Dat is echter iets anders dan het besef van het zelf, het waarlijk kennen van jezelf. We zijn er zonder werkelijk te weten wie of wat we zijn. Dat is best gek. Ieder van ons reikt verlangend uit naar buiten, maar tegelijkertijd is onduidelijk voor wie de bevrediging van dat verlangen bedoeld is. Als je zegt ‘ik ben vervuld’ of ‘ik ben ontevreden,’ wie bedoel je dan? En bewegen we ons dan in onze zucht naar bevrediging misschien niet juist in de verkeerde richting? Eerder weg van de vervulling die we eigenlijk zoeken, dan ernaartoe?
De corona crisis fluit ons terug uit het spel dat we spelen met de wereld. We worden teruggeworpen op onszelf. Daarmee confronteert de crisis ons op een fundamenteler niveau niet alleen met ons gedrag, maar ook met ons idee van identiteit. Alsof we stilgevallen op een wip zitten met een overgewicht aan één kant: de ongebreidelde zucht naar dingen buiten onszelf. Het evenwicht vereist aandacht voor de tegenhanger – de heldere, eerlijke blik naar binnen, naar het zelf.
Yoga is een van de manieren om die helderheid te verschaffen, en kan dus een opening bieden naar werkelijke vervulling. De Katha Upanishad (I.3.3) geeft een prachtige metafoor waar het gaat om zintuiglijke activiteit, zelfkennis en vervulling. De voorstelling is die van een strijdwagen, bemand door een wagenmenner die een span paarden aanvoert. De wagenmenner staat voor het fijnste deel van het denken, de intelligentie (buddhi). Deze bestuurt met de teugels – het zintuiglijke denken (manas) – de paarden, ofwel de zintuigen. Zo worden richting en gang bepaald, de wegen waarover ze gaan.
Onze onwetendheid is dat we vergeten zijn dat dit alles als eigendom in handen ligt van het Zelf, dat wat wij ten diepste zijn. Je zou dat Zelf de ‘uiteindelijke genieter’ kunnen noemen. Werkelijke vervulling vindt alleen plaats in het Zelf. Helaas zijn we op een bepaalde manier zo dronken van onszelf en zo verstrikt in de rit geraakt dat we dat vergeten zijn.
Het begin van ommekeer is het stillen van het wilde geraas, iets waar we nu van buitenaf toe gedwongen worden. Yoga begint met de kunst van beteugeling. Vrijheid volgt daarop. Pas als er beheersing is, kunnen de paarden vrij draven of galopperen in het open veld. Pas dan worden ze de ‘edele’ dieren die ze – naar onze verbeelding – van nature zijn.