De Upanishad roept ons op om verder te kijken dan de dagelijkse werkelijkheid van onze zintuigen en ons verstand. Onze persoonlijke waarheid ligt buiten onze taal en voorstellingen. Toch is het deze waarheid die ons verbindt met de rest van wereld. Kena Upanishad I: 1-5
केनेषितं पतति प्रेषितं मनः केन प्राणः प्रथमः प्रैति युक्तः ।
केनेषितां वाचमिमां वदन्ति चक्षुः श्रोत्रं क उ देवो युनक्ति ॥ १॥
श्रोत्रस्य श्रोत्रं मनसो मनो यद् वाचो ह वाचं स उ प्राणस्य प्राणः ।
चक्षुषश्चक्षुरतिमुच्य धीराःप्रेत्यास्माल्लोकादमृता भवन्ति ॥ २॥
न तत्र चक्षुर्गच्छति न वाग्गच्छति नो मनः ।
न विद्मो न विजानीमो यथैतदनुशिष्यात् ॥ ३॥
अन्यदेव तद्विदितादथो अविदितादधि ।
इति शुश्रुम पूर्वेषां ये नस्तद्व्याचचक्षिरे ॥ ४॥
यद्वाचाऽनभ्युदितं येन वागभ्युद्यते ।
तदेव ब्रह्म त्वं विद्धि नेदं यदिदमुपासते ॥ ५॥
keneṣitaṃ patati preṣitaṃ manaḥ kena prāṇaḥ prathamaḥ praiti yuktaḥ ।
keneṣitāṃ vācamimāṃ vadanti cakṣuḥ śrotraṃ ka u devo yunakti ॥ 1॥
śrotrasya śrotraṃ manaso mano yad vāco ha vācaṃ sa u prāṇasya prāṇaḥ ।
cakṣuṣaścakṣuratimucya dhīrāḥpretyāsmāllokādamṛtā bhavanti ॥ 2॥
na tatra cakṣurgacchati na vāggacchati no manaḥ ।
na vidmo na vijānīmo yathaitadanuśiṣyāt ॥ 3॥
anyadeva tadviditādatho aviditādadhi ।
iti śuśruma pūrveṣāṃ ye nastadvyācacakṣire ॥ 4॥
yadvācā’nabhyuditaṃ yena vāgabhyudyate ।
tadeva brahma tvaṃ viddhi nedaṃ yadidamupāsate ॥ 5॥
1. Wie is het die het denkvermogen aanzet om voort te snellen [naar de objecten]?
Wie regeert het [denkvermogen]?
Wie bestuurt de levensadem om als eerste naar buiten te gaan?
Wie zet [de mensen] aan om de spraak [van de Veda’s] te uiten?
Welke God is het die de ogen en oren bestuurt?
2. Hij is het horen van de oren,
Hij is het denken van ons denkvermogen,
Hem [uiten wij als de ware transcendente] spraak van [onze wereldse] spraak,
Hij is de levensadem van [onze] levensadem,
Hij is het gezichtsvermogen van [onze] ogen.
De wijzen maken zichzelf los [uit al deze dingen]
En nadat ze uit deze wereld zijn heengegaan
Bereiken ze onsterfelijkheid.
3. Ons gezichtsvermogen gaat daar niet heen,
Onze spraak bereikt Het niet,
Noch ons denkvermogen.
We weten niet, we begrijpen niet
Hoe iemand over deze [bron van ons bestaan]
Kan onderwijzen.
4. ’Het is anders dan wat we kennen,
Het overstijgt dat wat we niet kennen’;
Aldus hebben we gehoord [uit de mond] van de vroegere [leraren]
Die Dit ons hebben uitgelegd.
5. Dat wat niet in spraak is uit te drukken,
Maar waardoor we spraak uiten;
Weet dat Dat alleen Brahman is,
Niet wat de mensen hier [als Brahman] vereren.